Modellen NS Diesel 3 treinstellen bouwjaar 1934

Niet meer leverbaar. Uitlevering gebouwde modellen loopt door tot najaar 2013

NS Diesel 3 treinstellen uit 1934

70 jaar Diesel 3

In 1934, zeventig jaar geleden, deed een voor Nederlandse begrippen geheel nieuw en revolutionair type trein haar intrede. Een trein namelijk die zelf energie op kon wekken, omzetten in elektriciteit en vervolgens weer omzetten in arbeid nodig voor de voortbeweging. Een fenomeen in die dagen omdat het tot dat moment gebruikelijk was geweest de door de verbrandingsmotoren geleverde energie direct aan te wenden voor de voortbeweging.

De NS wilde begin jaren dertig een snellere treindienst invoeren op een aantal van haar lijnen. In plaats van nieuwe stoomlocomotieven te bestellen koos men voor moderne treinstellen. Omdat de elektrificatie van het zogenoemde “middennet” nog niet gereed was koos men voor diesel-elektrische tractie.

Deze diesel-elektrische treinstellen waren lichtgrijs geschilderd met rode banen op de koppen en zilveren daken en schorten wat voor een opvallen geheel zorgde.

De treinstellen kende een sterk verbeterd rijcomfort en ook was het interieur een stuk moderner en luxer uitgevoerd. Zo hadden derde klasse reizigers niet langer houten banken maar kreeg men banken met kussens die overtrokken waren met leerdoek.  

Techniek

De maximum snelheid van de stellen werd op 140 km/h gesteld. In de praktijk kwam dat neer op een maximum dienstsnelheid van 100 km/h die later (1938) op 125 km/h gesteld werd. Om een zo gering mogelijke weerstand te verkrijgen werden de stellen in stroomlijnvorm uitgevoerd, eveneens een primeur voor de NS. Uitgebreide proefnemingen bij de Zeppelin Luftschiffahrt Gesellschaft te Friederichshafen (Duitsland) hebben de uiteindelijke vorm van de kop bepaald. Een model op éénvijfentwintigste van de ware grootte bewees daarbij onschatbare dienst.

Ieder stel was samengesteld uit drie rijtuigen die op vier draaistellen rustten. De binnenste draaistellen waren drieassig uitgevoerd ter vermijding van hoge asbelastingen. Die drieassige draaistellen waren verder voorzien van twee elektromotoren die de buitenste assen aandreven. Van een stel werden dus in totaliteit vier assen aangedreven.

De lengte van de treinstellen bedroeg ruim tweeënzestig meter met een gewicht van rond vijfenzeventig ton. Dit verhoudingsgewijs lage gewicht werd verkregen doordat de bakken zelfdragend waren opgebouwd met geconstrueerde kokers over de hele lengte. Zware frames uit geprofileerde stalen balken waren hierdoor niet nodig. Ook werd het hele treinstel gelast in plaats van geklonken en werd er voor veel onderdelen gebruik gemaakt van relatief licht aluminium. Voorts zorgden holle assen voor een verdere gewichtsvermindering.

Vijfendertig van de veertig motorrijtuigen werden met twee 410 pk sterke Maybach dieselmotoren uitgerust. Deze motoren werden door de licentiehoudster Werkspoor vervaardigd. Voor de elektromotoren van deze stellen was Heemaf, licentiehoudster van BBC (Brown-Boveri Co), verantwoordelijk. De overige vijf motorrijtuigen kregen twee 375 pk Ganz motoren; Stork was daarvan licentiehoudster. De elektrische zaken van deze motorwagens kwamen voor rekening van de Electrotechnische Industrie (v/h Smit), licentiehoudster van Westinghouse. De treinstellen werden voorzien van een afwijkend type rem. In tegenstelling tot het systeem waarbij op de wielbanden drukkende remblokken een remming tot stand kunnen brengen, werden ze voorzien van trommelremmen.

Na 1945 waren diverse stellen beschadigd. Er kwamen achttien exemplaren rond 1950 opnieuw in dienst en en elf in 1952. Deze laatste stellen werden voorzien van motorrijtuigen die uitgerust waren met een nieuw type dieselmotor, de RUB 168 van Werkspoor. In 1956 werden de dieselmotoren van de 146, 148 en 158 ook vervangen door die van het type RUB. De overgebleven motorrijtuigen die originele Maybach motoren hadden, werden vervolgens in 1957 terzijde gesteld. De achtentwintig overgebleven koprijtuigen werden bekeken wat hun technische toestand betrof en eventueel geruild tegen slechtere exemplaren die tot dat moment gekoppeld waren met de nog in dienst zijnde motorwagens.

Inzet

De eerste rit vond plaats op 19 april 1934. Maar liefst veertig stuks zouden met ingang van de zomerdienst van 1934 dienst gaan doen op het middennet, de lijnen vanuit Utrecht naar Den Haag Staatsspoor, Rotterdam Maas, Amsterdam Weesperpoort, Arnhem en Eindhoven.

Vanaf 1938 toen het middennet onder de draad was gebracht, kwamen ze in dienst op de lijnen van Rotterdam Maas, Den Haag Staatsspoor en Amsterdam Weesperpoort via Utrecht en Amersfoort naar Groningen en Enschede of Oldenzaal. Eveneens kwamen ze te rijden tussen Hilversum en Utrecht, alsmede van Dordrecht en Utrecht op Maastricht en tussen Amsterdam en Utrecht. De plannen om deze stellen in 1940 door de komst van de diesel vijven weer een ander werkgebied te geven leden schipbreuk door het uitbreken van de oorlog. Een oorlog die voor het wel en wee van de dieseldrieën desastreuze gevolgen zou blijken te hebben. Reeds in mei '40 werd stel 25 zwaar beschadigd bij het bombardement van Rotterdam; het moest dan ook direct als verloren worden beschouwd. Gedurende die oorlog kwamen de nog dienstvaardige stellen zeer sporadisch op de baan, brandstofgebrek was hiervan de oorzaak. Om toch enigermate emplooi te vinden werden enkele proeven gehouden in de zin van het gebruik als getrokken rijtuigen, evenals direct na de Tweede Wereldoorlog. Dit werd geen succes, immers er moest een groot dood gewicht meegesleept worden. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werden de overgebleven stellen samengevoegd, de beschadigde en te herstellen stellen opgebouwd en eveneens samengevoegd. Uiteindelijk kon NS beschikken over negenentwintig derde klasse koprijtuigen en dertig tweede klasse koprijtuigen. Aan motorrijtuigen was de NS ook dertig stuks rijk.

Inzet na 1950

Na de oorlog deden de diesel drieën op de lijn Amersfoort-Groningen en Leeuwarden gebroederlijk dienst met de vijven. Na het onder de draad brengen van deze lijnen verhuisde het materieel naar Zwolle-Arnhem en Nijmegen-Vlissingen, gevolgd door Roermond-Enschede. Een deel reed ook enige tijd in de internationale dienst (!!) op de lijn Antwerpen-Roosendaal. Tenslotte belandden ze op de secundaire lijnen zoals Nijmegen-Dordrecht, Groningen-Nieuwe Schans.

Inmiddels waren de stellen op leeftijd. Zij die 's nachts altijd aan de lurk stonden waren aan vervanging toe. Met het aan de lurk staan wordt bedoeld dat de elektriciteit, nodig voor het ontsteken van de oliebrander, die op zijn beurt het koelwater op temperatuur houdt, niet aan de accu’s wordt onttrokken maar wordt geleverd door het plaatselijke elektriciteitsnet.

Tot 13 december 1963 reden de allerlaatste stellen tussen Groningen en Roodeschool. Slechts in januari 1964 waagde stel 144 zich te vertonen op de lijn Amersfoort-Rhenen in het kader van televisie opnamen. Stel 156 wist zijn leven te rekken in Arnhem en later te Nijmegen, een en ander in het kader van enkele oefeningen van brandweer en bedrijfszelfbescherming. In 1965 werd het stel afgevoerd naar Mijdrecht, waar sloop volgde.

Spoorwegmuseum

Niettemin werd een stel bewaard, als aandenken aan een periode waarin zelfs wasmiddelen en zegeltjes vernoemd werden naar dit fenomeen. Sinds 29-2-1968 is het stel nr. 27 in het Spoorwegmuseum te Utrecht te bewonderen. Dit stel bestond uit twee blauwe kopbakken en een groen motorwagen voordat het overgeschilderd werd in het oorspronkelijke grijs. De aanpassingen, in de loop der jaren aangebracht, zijn lang niet alle ongedaan gemaakt. Als voornaamste aanpassing is het interieur deels in oude staat terug gebracht. De overige zaken zoals de gewijzigde coupéramen, de extra ventilatoren op het dak en de gewijzigde Scharfenberg koppeling zijn net als vele technische zaken, ongewijzigd gebleven.

Of het stel ooit nog eens op de baan zal komen valt te betwijfelen, maar het zou wel mooi staan zo'n zilvergrijze slang in 2009, gekoppeld aan de Pec met oorspronkelijke Unirop koppelingen op haar 75e verjaardag te zien voorbijsnellen....

Koppeling

Deze treinstellen konden niet in elektrische of stoomtreinen vervoerd worden, wel waren ze onderling koppelbaar. Om het tijdrovende koppelen te voorkomen werd voor het eerst bij NS gebruik gemaakt van de zogenaamde Scharfenberg koppeling, een koppeling die het mogelijk maakte zonder tussenkomst van een rangeerder alle noodzakelijke verbindingen tot stand te brengen. Naast de mechanische verbinding, die de functie van het trek- en stootwerk overnam, konden elektrische en luchtkoppelingen tot stand worden gebracht. De koppeling was van het type "Unirop" wat afweek van de later (tot op heden) toegepaste koppelingen. Deze koppeling werd bij de Pec’s omhoog geklapt. De benodigde ruimte daarvoor leidde tot de "deuk" in de neus.

"Stoomdiesels"

Omdat de aflevering van de dieselstellen met vertraging gepaard ging, hebben in de al geldende dienst stoomtreinen gereden. Deze stoomtreinen kregen al gauw de bijnaam stoomdiesels daar ze in staat bleken zonder noemenswaardige vertraging de voor de diesels geldende dienstregeling aan te houden. Toen in de loop van 1934 en 1935 zich problemen voor deden met de motoren werden wederom stoomtreinen ingelegd, die ook nu weer in staat bleken de verkorte rijtijden aan te houden.

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat men met een relatief korte trein reed met enkel houten vierassers en zware sneltreinmachines. Had men de toen indienst zijnde stalen rijtuigen ingezet met een ongeveer gelijkend comfort als de DE3 dan zou men door het gewicht hiervan niet dezelfde tijden kunnen halen.

Kleurstelling

Bij de indienststelling waren de diesel drieën lichtgrijs geschilderd. De schortbeplating en de daken werden daarbij aluminium geschilderd. Op de koppen werden bovenaan en onderaan twee brede rode banden aangebracht voor een betere zichtbaarheid (als rode bufferbalken bij stoomlocomotieven). Op de wand was aan de boven en onderzijde een dunne rode bies aangebracht. De vouwbalgen waren linnen zeildoek wat een grauwgrijze kleur had (geen beige als het museumstel tegenwoordig heeft). De draaistellen waren zwart.

De raamframes waren aluminium en blank gelaten. De ringen rond de sluitlichten bovenop de kop waren grijs als de wagenbak.

Rond 1938 werd het lichte grijs verlaten om plaats te maken voor het olijfgroen dat de NS reeds gebruikte voor haar rijtuigen en Blokkendozen. Vanaf 1939 werden wegens oorlogsdreiging de zilveren daken voortaan donkergrijs geschilderd. Na 1945 werd dit weer aluminium.

De komst van de “Blauwe Engelen” in 1952 had ook ten gevolge dat de kleurstelling van de DE 3-en aan die van eerder genoemde werd aangepast. Als zodanig verlieten als eerste DE 3 treinstel 152 in 1954 de werkplaats. De wagenbak was nu lichtblauw geworden en de daken en schorten werden donkergrijs. De biezen op de kop- en zijwand bleven gelijk op één treinstel na, DE 3 157, dat in 1959 op de foto werd gezet met een proefsnor, de zogenoemde “vink” of “wing”.

Door wisseling in motorwagens kwamen ook groene treinstellen met blauwe motorwagens en omgekeerd voor. De groene kleur bleef voor enkele treinstellen tot hun einde in gebruik. Echter de meeste stellen die na 1960 nog dienst deden waren intussen blauw geschilderd.

Het rood wat bij hun vervangers (de DE-3 plan U) werd ingevoerd hebben deze treinstellen niet meer gekend.

Vernummeringen

De stellen waren oorspronkelijk 1 tot en met 40 genummerd, echter de lage nummers leverden problemen op wat de toegankelijkheid betrof.

Reizigers bleken namelijk de cijfers l' 2 en 3 te zien als klasse aanduidingen. Nu was het wel een eerste klas trein maar een eerste klasse was er niet in aan te treffen.

Door de oorlog raakte diverse treinstellen beschadigd of vermist en de overgebleven rijtuigen werden tot nieuwe treinstellen samengevoegd. Voor de nummers hiervan ziet u de bijgesloten tabel.

In 1950 werden voor alle treinstellen in Nederland bakcodenummers ingevoerd waarbij ook vermiste of beschadigde bakken alsnog genummerd werden om administratief alles op orde te krijgen. Deze bakcodenummers stonden los van de treinstelnummers of rijtuignummers op de bakken. De naoorlogse treinstelnummers waren gebaseerd op de nummers van de Bk rijtuigen waarbij de hoogste nummers de gaten opvulde van de verloren geraakte rijtuigen. De koprijtuigen werden als “set” (treinstel) genummerd in de serie 11-40.

Men hield voor de motorrijtuigen eigen stelnummers aan (ondanks dat het slechts één rijtuig betrof) die afwijkend waren van de vooroorlogse nummers, maar ook afweken van het naoorlogse stelnummer waarin ze op dat moment geplaatst waren. Dit om vernummeringen als gevolg van het uitwisselen van motorrijtuigen te voorkomen. Revisies van motorwagens duren langer dan van kopbakken zodat er doorgewisseld werd bij grote onderhoudsbeurten.

Het zou te ver voeren alle vernummeringen van de rijtuigen hier te vermelden; volstaan wordt met een enkel voorbeeld. Het naoorlogse treinstel 17 bestond uit de Bk 17 (codenummer 105.017), Ck 17 (codenummer 101.017) en mCD 14 (codenummer 102.014). Treinstel 25 bestond uit de Bk 13 (105.013), Ck 48 (codenummer 101.008) en mCD 45 (102.005).

Men trof op het treinstel het stelnummer aan op de kopbakken waarbij elke willekeurige motorwagen ertussen geplaatst kon zijn. Deze waren niet langer van een grote treinstelnummerplaat voorzien, enkel een klein rijtuignummer onderaan zodat verwarring over het treinstelnummer voorkomen werd. Daarbij kwam het nieuwe voorschrift dat voortaan de kopbak met de hoogste klasse (2e bij de DE-3) voortaan het stelnummer bepaalde.

De stellen die na 1950 nieuwe motoren hadden gekregen kregen daarbij een ander bakcodenummer, echter met behoud van het in 1950 toegekende volgnummer (104.xxx i.p.v 102.xxx).

De komst van de nieuwe Allan-stellen in 1952, de zogenaamde “Blauwe Engelen”, resulteerde in een laatste vernummering. De diesel drietjes kregen voortaan nummers in de serie 141-170.

Een opvallende verschijning was het treinstel 171 bestaande uit twee derde klasse koprijtuigen. Een andere was stel 167 dat enige tijd met twee ABk rijtuigen heeft gereden.

Interieur wijziging

Inmiddels was de indeling van de stellen ook aangepast aan de vraag naar derde klasse plaatsen. De oorspronkelijke volledig 2e klasse indeling van de Bk werd in de oorlogsjaren al aangepast. De afdeling aan de zijde van de motorwagen van de Bk werd voorzien van banken die plaats boden aan 32 reizigers. Deze afdeling kon voortaan dienstdoen als tweede en derde klasse afdeling. In 1954 werd besloten deze afdeling permanent in te richten voor derde klasse reizigers waardoor de benaming Bk in BCk veranderde.

In 1956 werd de oude eerste klasse afgeschaft. De tweede klasse aanduiding kon daarop vervangen worden door eerste klasse en de derde klasse als gevolg daarvan in het vervolg tweede klasse gaan heten. Het comfort veranderde dus zeker niet, slechts enkele getrokken rijtuigen die eerste klasse hadden gekend, reden destijds als tweede klasse rond.

Uiterlijke wijzigingen

Al rond 1938 heeft men twee extra ventilatoren aangebracht op de Bk’s koprijtuigen om een beter luchtverversing te bereiken. Met deze ventilatoren is nog wat opmerkelijks aan de hand. Op de foto’s van de proefritten en afleveringsfoto’s van deze treinstellen staan de ventilatoren in de lengterichting van het dak. Dit klopt niet met de normale montagewijze want zo regent het de ventilatoren in. Ook op tekening staat dat ze dwars gemonteerd moeten zijn en op de foto’s van daadwerkelijk in dienst zijnde treinstellen staan ze ook dwars. Zeer waarschijnlijk dus een montagefout van de fabriek die heel snel aangepast werd…

Van de zijramen werd het schuifbare deel al in 1937 met 100mm verhoogd en de kleine cabine- en motorwagendeuren kregen daarbij tweedelige zakramen.

Verdere wijzigingen bestonden uit het aanbrengen van het nieuwe type Scharfenberg koppelingen.

Een van de problemen die de DE3 in het begin had was een probleem met de koeling. Al rond 1938 verscheen daarom op het dak van de motorwagen op het dakluik een extra tank met luchtdoorlaat. De rijwind hielp nu mee aan de koeling.

Ook op het gebied van borden en opschriften werd er door de jaren heen een en ander gewijzigd.

Opschriften en borden

Oorspronkelijk waren boven de dubbele instapdeuren omklapbare emaille koersborden aangebracht. Deze waren zwart met witte letters. Vanaf 1950 vervielen deze en werden op de zijwand grote standaard koersborden aangebracht. Op de Bk was dit midden onder het tweede coupéraam, bij de Ck onder het derde raam.

Het treinstelnummer stond oorspronkelijk op een grote zwarte emaille plaat op de motorwagen. In 1950 werd dit gewijzigd omdat motorwagens voortaan een los treinstelnummer kregen onafhankelijk van de twee koprijtuigen. Het Bk koprijtuig werd vanaf toen als “basis” voor het treinstelnummer aangehouden. De treinstelplaat op de motorwagen kwam geheel te vervallen en op de kopbakken werd tussen de laatste twee ramen aan de motorwagenzijde voortaan een nummerplaat aangebracht, in lijn met de klasseborden.

Het aantal klasse borden op de rijtuigen  is in de loop der tijd ook wat gewijzigd, helaas niet altijd eenduidig maar wel enkel op de Bk.
Oorspronkelijk kende dit koprijtuig naast de deuren een klassebord en per twee ramen een bord. Een groot deel heeft dit zo behouden tot 1958, zei het dat de 2e klasse borden na 1956 door 1e klasse borden werden vervangen.
De kleur van de 2e klasse borden was al in 1950 van zwart met witte letter naar wit met zwarte letter gewijzigd. De 3e klasse borden bleven wel steeds zwart met witte letter. Toen de 2e klasse 1e werd en 3e weer 2e schoven de kleuren ook op: 1e klasse wit met zwarte letter en 2e klasse zwart met witte letter.

De meeste treinstellen kregen vanaf 1952 voortaan op de voorste afdeling tussen elk raam een bord waarbij bij enkele stellen het bord direct naast de cabine deur weer kwam te vervallen…

In 1958 begon men met het aanbrengen van een lichtgele bies boven de voorste (intussen 1e klasse) afdeling.

De overige opschriften op de wagenbak zijn in de loop der tijd ook licht gewijzigd.
In de onderhoek naast de cabinedeuren stond geschilderd de werkplaats waarbij de stellen in onderhoud waren (Haarlem) en het rijtuignummer op een zwart emaille plaatje.
Dit emaille plaatje en de werkplaats naam kwamen na 1952 te vervallen. Alleen het rijtuignummer werd hier voortaan geschilderd aangebracht.
Aan de motorwagenzijde werd onderaan de laatste revisie-  en schilderdatum aangebracht.
Na invoering van de bakcodenummers werd dit voortaan boven deze opschriften erbij gezet.
Op de motorwagens werd rechts onderaan ook de revisie- en schilderdatum gezet en links onderaan het rijtuignummer (b.v mCD 38). Na 1952 werd links met rechts gewisseld en kwam de bakcode erboven te staan.
De “verboden te rooken” bordjes boven de ramen verhuisde ook mee met de niet-roken afdelingen. Oorspronkelijk was bij de Bk en Ck de afdeling aan de motorwagenzijde geheel verboden te roken. De 3e klasse afdeling in de motorwagen was eveneens verboden te roken.
Door de aanpassing van het interieur van de Bk werden van de voorste afdeling de eerste twee coupe’s voortaan niet roken. De gehele verbouwde afdeling en de motorwagen afdeling werden voortaan roken.

Op de kop zijn bij nagenoeg alle stellen tot het einde de rode biezen gehandhaafd.

Frontseinen

Oorspronkelijk had was de bedoeling dat de treinstellen een zelfde seinbeeld als stoomlocomotieven moesten kunnen voeren. Daartoe diende men dus een A-frontsein te hebben en twee sluitseinen op de hoeken. Nu zijn hoeken op een bolle kop wat lastig te vinden dus werden ze boven de cabine ramen wat uit elkaar aangebracht. In het midden kwam een uiterlijk gelijk sein wat als toplamp voor het A-frontsein diende. Deze lamp was voorzien van een wisselbare gekleurde lens om verschillende seinbeelden te kunnen geven. Al bij de indienststelling van het nieuwe elektrische stroomlijn materieel twee jaar na de DE3 was dit principe vervallen. Het middelste sein werd vanbinnen dicht gemaakt en de hoekseinen werden voorzien van wisselbare lenzen.

Het middelste sein werd bij grote revisies vaak geheel weggehaald. Desondanks heeft een aantal treinstellen dit (niet werkende) sein tot het eind behouden al was daarbij wel het binnenwerk verwijderd.

Woord van dank:

Bij deze danken we dhr. Otto Dijkstra zeer voor zijn aanvullingen op het door hem geschreven artikel “50 jaar Diesel 3”. Het bovenstaande artikel is hierop gebaseerd en van diverse aanvullingen voorzien die voor de modelbouwer interessant kunnen zijn. Het oorspronkelijke artikel is verschenen in Rail Hobby nr. 5/6 mei/juni 1984. Dhr. Dijkstra heeft dit artikel aangevuld en bijgewerkt in 2003. Ook de tabellen met zeer uitgebreide nummergegevens zijn alle van dhr. Otto Dijkstra afkomstig.

Foto’s en meer technische informatie vind u in het genoemde artikel en ook in het boek “Dieseltreinen in Nederland” door Carel van Gestel en Bert van Reems.

Mocht u zelf nog informatie hebben o.a. over de plaatsing van de motorwagens in de treinstellen dan horen we dit graag.

Eventuele aanvullingen hierop zullen in de tabel die op onze internet pagina bij de DE3 staat worden bijgewerkt.

M. Kastelijn / Otto Dijkstra 2005